N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Staat van het Theater Regisseur Eric de Vroedt opende het theaterseizoen met de Staat van het Theater. Theater is een „emancipatiemachine” maar dat heeft zijn keerzijdes.
„We barsten in deze sector van de zelfkritiek, op het zelfkastijdende af. Dus geen klaagzang over de enorme versplintering in onze sector (afgelopen jaar: 1420 premières) en niet zeuren over al die schouwburgen die onder water staan (een land vol peperdure theatergebouwen maar amper nog budget voor serieuze programmering).”
Met deze woorden begon Eric de Vroedt, artistiek leider van Het Nationale Theater, in een volgepakte Kleine Komedie in Amsterdam zijn ‘Staat van het Theater’, de traditionele openingsspeech op het Nederlands Theater Festival, waarmee de sector het nieuwe seizoen aftrapt. In de Staat geeft de spreker zijn visie op actuele ontwikkelingen binnen en buiten de theatersector.
Festivaldirecteur Tobias Kokkelmans deed dat door bij zijn inleiding tussen neus en lippen te verkondigen dat de Toneelprijzen genderneutraal worden en dat de Louis en Theo d’Or in zijn huidige vorm verdwijnen. Met een wegwerpgebaar: „Dat is een gesprek voor na het festival.”
In zijn levendige speech, met geestige terzijdes, sprak De Vroedt uit „voor één keer niet de betweter te willen uithangen”. En dus, na 41 keer een Staat met „klaagzangen” wilde hij „voor de verandering eens de loftrompet steken”. Want de theatersector spreekt „te weinig over het intense geluk dat een belangrijke voorstelling ons kan schenken”.
Ongehoorde stemmen
Via zijn Indonesische moeder en een euforisch moment bij een liedje van een Amsterdamse band met Indonesische roots kwam hij te spreken over koloniale geschiedenis en ongehoorde stemmen, actuele thema’s in het theater. Theater kan „woorden geven aan niet-geformuleerde geschiedenis” stelde de De Vroedt. „Geen feitelijk, chronologisch verhaal maar een poëtische vertelling vol associaties, grapjes, kleine verwijzingen, gedrag, schijnbare stereotyperingen.”
Op het festival, met het beste theater van afgelopen seizoen, hoort De Vroedt die stemmen al. Want dat is hoe het theater ervoor staat: het is een „emancipatiemachine”. Het theater biedt „tijd en ruimte voor geschiedenissen waar veel te weinig woorden aan zijn besteed” en geeft „een podium voor hoognodige erkenning”.
Tegelijkertijd ontwaart hij de keerzijde van die emancipatiedrift. Zijn theatermakers ook in staat tot kritiek? „Of mag die gemeenschap alleen worden gevierd?” Want, redeneert De Vroedt: „Woorden geven, betekent ook ambivalenties benoemen. We zijn slachtoffers en daders op hetzelfde moment. Een mens ís niet zijn identiteit.” Zijn kritiek op dat identiteitsdenken besloot hij met: „We zien elkaar te gemakkelijk alleen nog maar als ‘Beeld’, als ‘Vertegenwoordiger van een Idee’. En veel te weinig als een ongrijpbaar individu met talloze tegenstellingen.”
Universele verhalen
Daarbij stelt hij de vraag of het streven naar inclusiviteit niet een nieuwe vorm van exclusiviteit voortbrengt. Leidt het tot „versplintering, bubbel-waarheden, segregatie?” „De ene avond bedienen we de Indo’s, de andere avond doven- en slechthorenden, de derde avond Groningse gasslachtoffers. Iedere groep z’n eigen verhaal. Zijn er in deze tijd nog wel universele verhalen te vertellen?”
Die universalia zijn inmiddels een „besmet concept”, want vooral bedacht voor „witte, mannelijke verhalen”. Dus dat is de uitdaging: daar een vorm voor vinden. „Verdrukte perspectieven ruimte bieden maar óók incorporeren in grotere vertellingen over en voor de hele samenleving. Zonder te vervallen in de louter witte blik of zoetsappig Benetton-theater.”
Waarmee De Vroedt, net als zijn 41 voorgangers alsnog eindigde met een utopische blik, vergezeld van praktische voorstellen: meer het systeem bevragen, het meer hebben over sociale ongelijkheid, „Over eroderende instituties en manipulatieve multinationals. Over Big Tech, Big Pharma, Big Agro.” Dan staat ons opwindende kunst te wachten. „Kunst die de wanorde van de wereld beweent, maar niet ophoudt die chaos op sublieme wijze steeds weer te bezweren.”